Het is bijna december en ik vind het lullig voor Louis om te concluderen: maar hij had AZ nooit moeten verlaten. Louis had in Alkmaar zijn blonde, jonge provinciaalse kaasmeisje, dat zo tegen hem, de immer kaars rechtopstaande wereldburger, opkeek.
Louis, die had het goed voor elkaar. Een meisje dat zich aan hem vast klampte, hem onvoorwaardelijk steunde in zijn soms zo onhandige doen en laten. Een meisje dat zich door hem liet kleineren, want Louis had de broek aan in de relatie. Louis was ouder, rijper, had de wereld gezien. En zij, wie was zij nu? Een onervaren, doch lieve meid uit de provincie. Het meisje van Louis, dat trots moest zijn om met hem te mogen gaan.
Maar toen lonkte er plots een echte dame naar Louis. Een verleidelijke steenrijke en prachtige femme fatale uit Beieren. Louis keek haar in de ogen aan, zijn hoofd sloeg op hol: hij was direct verliefd. Het kaasmeisje uit Alkmaar was hij plots vergeten, dat meisje dat aan zijn zijde opbloeide tot een mooie Hollandse vrouw.
Haastig vertelde hij haar dat het over was, dat Louis iemand had gevonden van zijn eigen niveau. En dat zij, het kaasmeisje, maar iemand moest zoeken die haar gelukkig wilde maken en haar de aandacht zou schenken die ze verdiende. Hij gaf haar een kus op de wang, pakte zijn spullen en verdween in een door de femme fatale geregelde privéjet. Het kaasmeisje bleef snikkend en verbouwereerd achter.
Eenmaal aangekomen in het Beierse kasteel van zijn nieuwe liefde voelt Louis zich als herboren. Het lijkt alsof hij na een lange periode van vaste slaap weer wakker is en dat het leven aan de zijde van zijn nieuwe, prachtige vrouw nu pas echt begonnen is.
In Alkmaar kan het kaasmeisje haar tranen niet bedwingen. Nachten achtereen ligt ze huilend op bed. Ja, er is een nieuwe jongen die haar opzichtig probeert te troosten. Ronald heet hij, een schat van een kerel, maar geen Louis. Ronald dringt echter aan, is attent, en in haar ellendige geestestoestand denkt ze; waarom niet? Ronald wordt haar nieuwe vriendje.
En Louis. Louis komt er in München, als zijn hevige verliefdheid wat afneemt en hij weer nuchter en helder kan analyseren, dat de verleidelijke Beierense rijke vrouw toch echt wel een enorm secreet kan zijn. Als hij maar iets fout doet, hoe klein ook, dan kaffert ze hem uit. En als zij het even nalaat om hem uit te kafferen, dan doet haar veeleisende en onmogelijke vader het wel voor haar: Franz.
Louis is nu een klein half jaar weg uit Alkmaar. Eenzaam staart hij door het raam van het kasteel. Het regent buiten. Hij denkt terug aan dat lieve kaasmeisje, dat hem zo geweldig vond. Wat vond hij dat fijn, dat ze hem geweldig vond, dat ze zijn ego zo lekker aaide met een veertje in haar hand. Hier in München vind niemand me geweldig, denkt Louis. Diep in zijn hart wil hij terug naar het kaasmeisje.
Op het zelfde moment in Alkmaar ligt het kaasmeisje op haar bed te luisteren naar de gure herfstwind en het geritsel van gevallen bladeren. Naast haar ligt een snurkende Ronald. Ze vindt hem niet zo knap. Niet zo knap als Louis. Niet zo snugger ook. Ze mist Louis. En Louis mist haar.
Remco Kock